33986 |
vliegennet |
net:
nęt (P177p Zepperen)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
rooster:
ruujster (P177p Zepperen)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28425 |
vlieggat, vliegspleet |
tijlgat:
tɛlgę̄t (P177p Zepperen),
vlieggat:
vlix˲gę̄t (P177p Zepperen)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
28427 |
vliegplank |
vliegplank:
vlixplaŋk (P177p Zepperen)
|
Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28]
II-6
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
høͅlləntēr (P177p Zepperen),
vlierboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
vlierboum (P177p Zepperen)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pīpəl (P177p Zepperen)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
25629 |
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg |
melk:
męlk (P177p Zepperen)
|
Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b]
II-1
|
19702 |
vloertegel |
tichel:
texəl (P177p Zepperen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
water:
wętǝr (P177p Zepperen)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
18217 |
vod |
vod:
vøt (P177p Zepperen)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|