e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bēr (Zepperen), bęi̯ǝr (Zepperen) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
vonk vonk: voenk (Zepperen) Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)] III-2-1
voorhamer voorhamel: vø̄rhāmǝl (Zepperen) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] II-9
voorhoofd voorhoofd: de oeoər van het vuirhuid (Zepperen), de oewere van zəje veuheut (Zepperen, ... ) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] III-1-1
voorjaarsdracht lentedracht: lɛntǝdrāx (Zepperen) De periode van het voorjaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50a is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het voorjaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In het voorjaar vliegen de bijen op fruitbloesem, voorjaarsbloemen en sierplanten, meidoorn, acacia, wilgebomen, koolzaad, paardebloem, lupinen, bonenbloei, esdoorn, hulst, crocussen en hazelaar. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50a; Ge 37, 85] II-6
voorklauw teen: tēn (Zepperen) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knē̜i̯ (Zepperen), scheenpijpen: sxenjpē̜ǝ.pǝ (Zepperen) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorschaar kleine schulp: klęi̯n [schulp] (Zepperen) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschoot vooreind: vørǝŋ (Zepperen) Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.] II-1
voorschoot, schort (alg.) voordoek: Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  vörk en varianten (Zepperen) Schort (in de Nederlandse dialecten) III-1-3