id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28507 | voorzwerm | voorzwerm: vø̜jrzwɛrǝm (Zepperen) | De eerste zwerm, gewoonlijk in juni. Een deel van een bijenvolk verlaat met de oude koningin korf of kast. Wie met de zwerm meetrekt, schijnt niet meer naar de oude woning om te zien (De Roever, pag. 34). De zwerm laat een aparte zwermtoon horen. [N 63, 29b; JG 1b; N 63, 37e; A 9, 6] II-6 |
29897 | vorstpan | noordhoekpan: northukpan (Zepperen), vorstpan: vjøǝspan (Zepperen) | Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8 |
33811 | vos, vospaard | voes: vuš (Zepperen) | Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9 |
33693 | vredewis | vreewis: vrei̯wei̯s (Zepperen), vrije wis: vręi̯ǝ wē̜ǝs (Zepperen), vręǝ wēs (Zepperen), wis: węi̯s (Zepperen) | Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.] I-8 |
20294 | vriend | vriend: vrint (Zepperen) | vriend(in) [RND] III-3-1 |
23276 | vroegmis | vroege mis: vrygəmɛ:əs (Zepperen) | vroegmis [RND] III-3-3 |
21276 | vrouw | vrouw: vro.w (Zepperen), vroͅw (Zepperen) | vrouw [RND], [RND] III-3-1 |
34059 | vrouwelijk kalf | vaarzenkalfje: vi̯āzǝ[kalfje] (Zepperen) | [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11 |
34062 | vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen | vaars: vi̯ās (Zepperen) | Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22] I-11 |
34396 | vrouwelijk lam | ou: ou̯ (Zepperen), outje: au̯kǝ (Zepperen) | [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12 |