19402 |
blad van een lepel |
leper:
lepper (P177p Zepperen)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭǝ.t (P177p Zepperen),
blader:
bliǝr (P177p Zepperen),
blē̜ǝr (P177p Zepperen),
blǭr (P177p Zepperen)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
28649 |
bladhoning |
bladhoning:
bladhoning (P177p Zepperen)
|
Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.]
II-6
|
33504 |
bladkool, snijkool |
losse kool:
loͅzə koͅl (P177p Zepperen)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
19978 |
blaffen |
bassen:
beͅi̯lə (P177p Zepperen)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
28455 |
blanke raat |
nieuw werk:
nø̄ wɛrǝk (P177p Zepperen)
|
De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f]
II-6
|
29838 |
blaren |
opblazen:
bluǝs˱ ǫp (P177p Zepperen),
blūs˱ ǫp (P177p Zepperen)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
25398 |
blauw slachten |
scheef gevild:
sxēǝf gǝvelt (P177p Zepperen)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
29612 |
blauwe klei |
potaarde:
pǫtjāt (P177p Zepperen)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
17986 |
bleek |
bleek:
hijə is zoe blaik (P177p Zepperen),
(kort)
hije is zoew bleeik (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|