e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte kraai, kraai kraai: kraie (Zepperen), krā (Zepperen), geen fon.doc.  kraai (Zepperen) kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-1
zwarte roodstaart roodstaart: rouwstat (Zepperen) zwarte roodstaart III-4-1
zwartkop zwartkopje: zwartkeupke (Zepperen) zwartkop III-4-1
zwavelkaart solfer: solfer (Zepperen) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zweep smet: smęt (Zepperen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smet: smęt (Zepperen) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zwellen spuitsen: spətsə ? (Zepperen) zwellen [ZND 25 (1937)] III-1-2
zwemmen zwemmen: zwömə (Zepperen) zwemmen [RND] III-3-2
zwenghout koppel: (mv)  kǫpǝls (Zepperen) Dwarshout dat aan de voorkant van kar- of wagenbodem (bij de wagen eventueel ook aan de dissel) is bevestigd en waaraan de hachten of trekkettingen van het paard vastgemaakt worden. Volgens een informant wordt het trekhout "alleen dan bij de kar gebruikt als het paard de haam tijdelijk niet kan dragen, en het borsttuig moet gebruiken, waarbij trekhout niet gemist kan worden". Informanten uit K 314, L 294 en Q 176a melden ook dat het trekhout zelden of nooit bij de kar gebruikt wordt - bij een kar met berries gaat het ook niet -, maar wel bij de wagen. Ook aan de ploeg en de eg kan een dergelijk dwarshout gehangen worden. De benamingen hiervoor stemmen overeen met die voor het zwenghout voor de wagen. De hier opgenomen kaart is gebaseerd op het materiaal van dit lemma en van het lemma zwenghout en spoorstok in wld I.2. [N 17, 69a; N G, 65a; monogr] I-13
zwenghout, spoorstok hameel: amiǝl (Zepperen), koppel: kǫpǝl (Zepperen  [(incl de stengen)]  ), %%meervoud%%  kǫpǝls (Zepperen  [(incl de strengen)]  ) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2