18015 |
hees, schor |
hees:
hees (P177p Zepperen),
heiəsch (P177p Zepperen)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
løͅijpex (P177p Zepperen)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
aardmusje:
jatmuiske (P177p Zepperen)
|
heggemus
III-4-1
|
28648 |
heidehoning |
heidehoning:
heidehoning (P177p Zepperen)
|
Honing afkomstig van de heidebloesem. De heide was in oude tijden de belangrijkste honing- of drachtbron. Maar hoeveelheid en kwaliteit van de heide zijn in de afgelopen decennia zienderogen achteruitgegaan. Hij is goudbruin van kleur en heeft een pittig en sterk aroma. [N 63, 112b; JG 1a; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
nen helige (P177p Zepperen)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
stroppen:
strǫpǝ (P177p Zepperen)
|
[N 27, 16]
I-8
|
29323 |
hekel |
hekel:
hēkǝl (P177p Zepperen)
|
Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.]
I-5
|
19915 |
hemel |
hemel:
hi.məl (P177p Zepperen)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P177p Zepperen)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (P177p Zepperen)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|