e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

Gevonden: 2267
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katapult schietvork: e: dof uitgesproken  schijetverrek (Zepperen) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)] III-3-2
katholiek kalot (<fr.): enne kalot (Zepperen), ən kalot (Zepperen), katholiek (<fr.): enne katoliek (Zepperen), ənə katheliek (Zepperen) Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] III-3-3
katoen katoen: katuǝn (Zepperen), katǫwn (Zepperen) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
katrol katrol: katrǫl (Zepperen) Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65] II-1
kauw kotkraaitje: koetkrêjke (Zepperen), kraai: krij (Zepperen), torenkraaitje: taonkriaike (Zepperen) kauw || kerkkauw [ZND 27 (1938)] III-4-1
keel keel: kiǝl (Zepperen), strot: struǝ.t (Zepperen) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot strot: struwəd (Zepperen) strot [RND] III-1-1
keelpijn pijn zijn keel: pɛ.n zən ki.əl (Zepperen) keelpijn [RND] III-1-2
keep spaanse botvink: spaanse botfenk (Zepperen) keep III-4-1
keerstrook, wendakker hoofdpand: hø̜i̯pānt (Zepperen), hoofdvoordel: hø̜i̯vi̯ō.l (Zepperen), voordel: vi̯ō.l (Zepperen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1