e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kooiafdeling, kooivak kasvak: kas˲vak (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.] II-5
kooiafsluiting barrier: brīr (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]) Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.] II-5
kook- en eetruimte in de stal, zomerwoning huis: hō.s (Zolder) De ruimte vooraan in de stal (de voorstal of een aparte ruimte) waar men in de zomer het eten kookte en at. Vroeger was dat vaak een andere ruimte dan het woonvertrek waarin men in de wintermaanden verbleef. Omdat de koeien in de weide waren, kon de doorgaans ruime en koele voorstal als kook- en eetruimte dienen. Als men niet in de voorstal at, dan was dat in het algemeen een koelere plaats, buiten of onder een afdak aan de noord- of oostkant van de gebouwen. Het begrip "zomerwoning, zomerverblijf" is vanuit verschillende invalshoeken van een benaming voorzien. Het benoemingsmotief kan het seizoen zijn waarin de ruimte wordt benut ("zomer"); of de functie ("keuken"), waarbij men moet bedenken dat de centrale plaats van het huis, de keuken met de haard, ook wel metonymisch met het woord huis wordt aangeduid; vergelijk het Ten Geleide en de plattegronden in paragraaf 1.2. Soms is ook de plek in de boerderij waar de zomerwoning zich bevindt het benoemingsmotief ("achter-") of de functie die de ruimte buiten de zomer heeft ("voorstal", "nere"). Soms ook geeft men door het opgeven van de gebruikelijke keukenbenaming aan, dat men hier ook ''s zomers verblijft ("voorhuis"). Waar mogelijk wordt bij de opgaven aangegeven om welke ruimte het gaat. [N 5A, 5 en 35a; N 5, 128; A 10, 5a] I-6
kool, algemeen: een krop kool kabuiskool: kəbōskuil (Zolder) krop kool, volwassen koolplant [Goossens 2c (1963)] I-7
kooldienst koolpost: kō.lpǫst (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]) In de Belgische mijnen in het algemeen de werktijd waarin daadwerkelijk kolen worden gewonnen. [monogr.; N 95, 473; Vwo 26; Vwo 31; Vwo 435] II-5
koolfront koolfront: kō.lfrǫ.nt (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]) De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432] II-5
koollaag koollaag: kō.lluǝx (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), kō.lluǫx (Zolder  [(Zolder)]   [Zolder]) [N 95, 186; N 95, 472; monogr.] II-5
koolmees, mees keesmus: kjèsmus (Zolder) koolmees III-4-1
koolploeg, koolschaaf ploegschaaf: ploxsxāf (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Eisden]), robot: robǫt (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale]), schaaf: sxāf (Zolder  [(Zolder)]   [Winterslag, Waterschei]) Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718] II-5
koolploegmotor schaafmoteur: sxāfmotø̜̄.r (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a] II-5