e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K361p plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mijnwerkerskolonie cité: sǝt˙ē (Zolder  [(Zolder)]  ) Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.] II-5
mijt afdekken dekken: dękǝ (Zolder) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikke (Zolder), mikken (Zolder), mikkən (Zolder), mikə (Zolder) [I]. 1. Mikken (met schietwapen). || lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
miltkuilen miltskuilen: mølskø̄u̯lǝ (Zolder) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
minnaar aanhouder: nen ao.nhoo(iv)er (Zolder), cherie (fr.): sjerie (Zolder), minnaar: minnaar (Zolder), vrijer: hurre vreijer woe.nd boo.ve (Zolder), vreijer (Zolder) minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)] III-2-2
misdienaar misdienaar: mèsdiener (Zolder), məsdinər (Zolder) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
miskraam misval: misval (Zolder, ... ), ne misval (Zolder) Een miskraam krijgen (opslagen, omslaan). [N 115 (2003)] || Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)] III-2-2
mist, nevel (alg.) dikke mist: nən dikke mist (Zolder), mist: mist (m.).  mest (Zolder) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4
modder, slijk modder: modder (Zolder), moos: də wɛīg lag vol moos (Zolder) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
modderkruiper mooskruiper: moo.skróó.per (Zolder) weeraal: Hoe heet de weeraal of modderkruiper, een gestreept slangvormig visje met voeldraadjes aan de bek dat in sloten en poelen voorkomt en bij naderend onweer onrustig wordt? [N100 (1997)] III-4-2