18232 |
juweel |
juweel:
juweel (K361p Zolder)
|
Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
kaken (K361p Zolder)
|
Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
jong bet duivelshaar:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
e jò.nk bè dūū.velshoeër (K361p Zolder),
kwakjong:
kwakjo.ŋk (K361p Zolder)
|
een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)] || Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krabben (K361p Zolder),
krábə (K361p Zolder)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kars (K361p Zolder)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
kēͅrsəndoͅu̯mpər (K361p Zolder),
snuiter:
snøtər (K361p Zolder)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
Ich hém gien ie printeke, allemoeël eil.
printeke (K361p Zolder)
|
een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
Syn. kao.rtspee.le.
kao.rte (K361p Zolder),
kaartspelen:
kao.rtspee.le (K361p Zolder, ...
K361p Zolder),
koͅ.rtspeḷn (K361p Zolder)
|
[SND (2006)]kaarten [RND] || Kaarten. || Kaartspelen.
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
bijnemen:
kaort bèè.nee.me (K361p Zolder)
|
kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
tuisen:
tèù.se (K361p Zolder),
Vero. Vgl. bá.nke, ienéntwintige; id. Zonh., maar vgl. Zonh. tûû.ëse (tikkertje spelen).
teù.se (K361p Zolder)
|
kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Voor grof geld kaarten, tuisen.
III-3-2
|