e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katrolsysteem kabel: kābǝl (Zolder  [(Zolder)]   [Maurits]) Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57] II-5
kazuifel kazuifel: ən kəsuifəl (Zolder), ⁄n kaseuifel (Zolder) Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] III-3-3
keel keel: kēǝl (Zolder) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot strot: strô.t (Zolder) strot [RND] III-1-1
keelpijn keelpijn: ki.ilpɛ.in (Zolder) keelpijn [RND] III-1-2
keep kweekvink: kwèkvink (Zolder) keep III-4-1
keerdeur deur: dø̄.r (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]) Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215] II-5
keerstrook, wendakker einde: enǝ(n) (Zolder), ęn (Zolder), hoofdbed: hyt˱bęt (Zolder) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegel kegel: Ss.: jonger -klup (-club -ópzètter.  kee.gel (Zolder) Kegel (van kegelspel). III-3-2
kegelbaan kegelsbaan: (sb > zb)  kee.gelsbaon (Zolder) Kegelbaan. III-3-2