27672 |
katrolsysteem |
kabel:
kābǝl (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Maurits])
|
Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57]
II-5
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
ən kəsuifəl (K361p Zolder),
⁄n kaseuifel (K361p Zolder)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
keel:
kēǝl (K361p Zolder)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
strô.t (K361p Zolder)
|
strot [RND]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
ki.ilpɛ.in (K361p Zolder)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
kweekvink:
kwèkvink (K361p Zolder)
|
keep
III-4-1
|
28188 |
keerdeur |
deur:
dø̄.r (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215]
II-5
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
einde:
enǝ(n) (K361p Zolder),
ęn (K361p Zolder),
hoofdbed:
hyt˱bęt (K361p Zolder)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
Ss.: jonger -klup (-club -ópzètter.
kee.gel (K361p Zolder)
|
Kegel (van kegelspel).
III-3-2
|
22497 |
kegelbaan |
kegelsbaan:
(sb > zb)
kee.gelsbaon (K361p Zolder)
|
Kegelbaan.
III-3-2
|