17540 |
lichaam |
lijf:
lɛif (K361p Zolder)
|
het lijf [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
rap geraakt:
ook materiaal znd 28, 49
rap gərakt (K361p Zolder)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
e leed van en verieniging (K361p Zolder),
e lid vanne bond (K361p Zolder),
ie lid va ien vergoadering (K361p Zolder)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
e liit (K361p Zolder),
lied (K361p Zolder),
lit (K361p Zolder),
liedje:
lieke (K361p Zolder),
liike (K361p Zolder),
like (K361p Zolder),
likə (K361p Zolder),
Alleen het verkleinw. is gebruikelijk, z. liet: leed.
lieke (K361p Zolder)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || lied [GTRP (1980-1995)] || Lied(je). || Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
17647 |
lies |
liest:
list (K361p Zolder)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwtjesbeestje:
ook in ZND 16, 006
lievevroakebiesteke (K361p Zolder),
onzelievevrouwebeestje:
ook in ZND 16, 006
ōslivrōēbisteke (K361p Zolder)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning stoten:
(de koe) styt dǝ kø.neŋ (K361p Zolder)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
leikbəddər (K361p Zolder, ...
K361p Zolder)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
Trèkd es en schram óp e gró.nt (bij het schrémke schîe.te).
schram (K361p Zolder)
|
2. (Getrokken) streep, schraam.
III-3-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzerdmeel:
lezǝrtmēǝl (K361p Zolder)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|