22731 |
beeldje |
postuurtje:
Hur schoo (schoorsteenmantel) stiet vó.l bè póstûûrkes.
póstûûrke, pestûûrke (K361p Zolder)
|
(Profaan) beeldje.
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kóp (K361p Zolder)
|
de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(een) berepoot (hebben):
bēǝ.rǝput (K361p Zolder)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
18536 |
bef |
voorste, het -:
vørstə (K361p Zolder)
|
een bef [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32716 |
beginvoor, -voren |
aanscheut:
õÃúsxø̄.t (K361p Zolder)
|
Naar gelang de ploegwijze en de soort van ploeg kan men de eerste voor of voren ofwel in het midden ofwel aan de zijkant(en) van de akker ploegen. In dit lemma zijn de termen verzameld die als benaming voor de beginvoren (of -voor) in het algemeen werden opgegeven of als zodanig konden worden uitgelegd. Dit laatste is het geval met het woordtype aanscheut, voorzover dat werd gegeven n.a.v. de vraag naar "rug, verhoogd middendeel" (JG 1a + 1b). Blijkens opgaven van dat type uit de beide andere bronnen beperkt deze term zich niet tot de beginvoren in het midden. Hij komt inhoudelijk overeen met aanslag, aanwerk, aantrek e.d. waarmee niet zozeer de eerste voor of voren als zodanig, als wel het ploegen daarvan, het aanvangswerk bedoeld wordt. Omgekeerd is het type rug, dat n.a.v. de vraag naar "de eerste voor die de boer ploegt" (N 11, 60), niet hier maar in het volgende lemma opgenomen. Het bij enkele plaatsen vermelde aantal voren heeft betrekking op de aanscheut die in het midden van de akker gemaakt is. Voor voor zie men het lemma ploegvoor. [JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
bəgraffənis (K361p Zolder)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begraven (K361p Zolder),
nen dòje begraa.ve (K361p Zolder),
in de grond steken:
in e grónt stie.ke (K361p Zolder),
in de grond stoppen:
in e grónt stóppe (K361p Zolder)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22669 |
beiaard |
beiaard:
beijár (K361p Zolder),
Jonger.
ne beijárt (K361p Zolder)
|
Beiaard, carillon. || het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
schaar:
sxięr (K361p Zolder),
scharen:
sxēǝrǝ (K361p Zolder)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31904 |
beitelarend |
staart:
stęrt (K361p Zolder)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|