33433 |
oogststapel in de schuur |
tas(t):
tas (K361p Zolder),
tast (K361p Zolder)
|
De stapel van graanschoven die men in de schuur vormt, vooral in de tasruimte naast de dorsvloer, maar ook wel op een zolder (vooral bij kleine bedrijven), en ook wel van toepassing op de hooioogst. Veel benamingen van de stapel bevatten de naam van het geoogste gewas en/of geven aan waaruit de stapel bestaat. Vergelijk ook het lemma "graan stapelen in de schuur" (aflevering I.4, lemma 5.1.11). In de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2) is al gewezen op de metonymische verbanden tussen de twee groepen benamingen. De benamingen van de stapel worden gebruikt om de ruimte waarin gestapeld wordt aan te duiden. Interessant is hier het voorkomen van de benamingen gebont en verbont; het is een geval van doorgezette metonymie: de naam van de begrenzing is overgegaan op de ruimte (i.c. de tasruimte) en deze weer op hetgeen die ruimte bevat: de oogststapel. Daarna volgen in het lemma nog een aantal (bijna-)hapaxen die kennelijk van minder belang zijn. [N 5A, 69b; N 5, 82, 84 en 85; N 15, 49a; N C, 5b; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; monogr.]
I-6
|
17732 |
oogvuil (slaper) |
leep:
en lèè.p (K361p Zolder),
slaap:
sloap (K361p Zolder)
|
Gedroogd vuil in de oogshoeken (slaper, slaap, pups, pips, kodde) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20356 |
oom |
nonk:
nonk (K361p Zolder)
|
oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
u.rn (K361p Zolder),
ūr (K361p Zolder),
ūr (K361p Zolder)
|
Oor (orgaan van het gehoor; het of de ...) kleine oortjes. [ZND 05 (1924)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18238 |
oorknop |
knopje:
knopke (K361p Zolder)
|
Oorknop. Sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17615 |
oorlel |
oorlel:
oerlel (K361p Zolder),
oorlelletje:
ōērlélleke (K361p Zolder)
|
Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oerbel (K361p Zolder),
oerbellen (K361p Zolder),
oorring:
uriŋən (K361p Zolder)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (K361p Zolder)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op də lup gøn (K361p Zolder)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
markten:
ps. omgespeld volgens Frings.
meͅrətə (K361p Zolder)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|