27074 |
praam |
prang:
praŋ (K361p Zolder)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
poor (K361p Zolder, ...
K361p Zolder,
K361p Zolder),
pō.r (K361p Zolder)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
28890 |
priem |
else:
e.lsǝ (K361p Zolder),
ø.lsǝ (K361p Zolder),
priem:
prim (K361p Zolder),
vogelenpik:
vōgǝlǝpek (K361p Zolder)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.]
II-7
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ.is (K361p Zolder)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrǭt (K361p Zolder),
pinnetjesdraad:
pinǝkǝsdrǭt (K361p Zolder)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (K361p Zolder),
Vgl. zi.ngdóp.
dóp (K361p Zolder)
|
[II]. 2. Tol, priktol. || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
21515 |
proces-verbaal |
proces-verbaal:
gie krêgt i proces verboal (K361p Zolder)
|
Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
van dokazi profəterən (K361p Zolder)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18221 |
pronken |
pronken:
proonken (K361p Zolder)
|
Pronken, prijken. In het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [stoefen, spiegelen, stansen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plom-plŏŭm, pluimke (K361p Zolder),
pløym (K361p Zolder),
veer:
vēr (K361p Zolder)
|
Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] || pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|