id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32921 | rij, wiers | rij: ręi̯ (Zolder) | De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3 |
18546 | rijbroek | culotte (fr.): ən kəloͅt (Zolder), rijbroek: rēͅ.brok (Zolder), rijbroek (Zolder) | een rijbroek [N 59 (1973)] III-1-3 |
33174 | rijentrekker | vorentrekker: vōrǝntrękǝr (Zolder) | De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5 |
28973 | rijgen | driegen: drī.gǝ (Zolder), drīgǝ (Zolder), trochelen: truǫxǝlǝ (Zolder) | Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7 |
28853 | rijggaren | drieggaren: drīx˲gã.rǝ (Zolder) | Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7 |
28974 | rijgsteek | driegsteek: drīxstēk (Zolder) | Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7 |
21435 | rijk zijn | in het geld zwemmen: in ⁄t geld zwemmen (Zolder), rijk zijn: rijk zij (Zolder) | Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1 |
21269 | rijkdom | rijkdom: rɛ.kdum (Zolder) | rijkdom [RND] III-3-1 |
21597 | rijke lieden | rijke mensen: ei als een klank rɛikə minschən (Zolder) | Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1 |
21476 | rijksveldwachter | bode: booj (Zolder), veldwachter: vɛltwagtər (Zolder) | Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)] III-3-1 |