34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
prok, prok:
prǫk, prǫk (K361p Zolder)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
rurən (K361p Zolder)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19441 |
roestplek |
roestplek:
rustplək (K361p Zolder)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (K361p Zolder)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kō.rǝn (K361p Zolder)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
zwart brood:
zwart bryd (K361p Zolder)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
schors:
schorsen (K361p Zolder),
cfr. WNT: schors (II), van schorsen: Schort. Verouderd.
schors (K361p Zolder)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
32835 |
rolkrabber |
wellekrabber:
węlǝkrabǝr (K361p Zolder)
|
Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149]
I-2
|
32834 |
rollen |
rollen:
rǫlǝn (K361p Zolder),
wellen:
węlǝ (K361p Zolder)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
21942 |
rondcirkelen |
draaien:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
dréén (K361p Zolder)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het rondcirkelen rond het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|