17933 |
sluipen |
rondveesten:
ró.ntvee.ste (K361p Zolder)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18542 |
sluitklep |
sous patte (fr.):
səpàt (?) (K361p Zolder)
|
deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20168 |
sluitspeld |
toespeld:
toespeld (K361p Zolder),
touspél (K361p Zolder)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17704 |
sluitspier van de aars |
stropsel:
strópsel (K361p Zolder)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
tir (fr.):
Fr. tir.
tîe.r (K361p Zolder)
|
Schietbaan, schietstand (leger).
III-3-2
|
33973 |
smalle buikriem |
buikriem:
bǭ.krī.m (K361p Zolder)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
hondsrib:
hondsrib (K361p Zolder),
weegbree:
wēgbrē (K361p Zolder)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.]
I-5
|
33691 |
smalle weg, pad |
paadje:
piǝkǝ (K361p Zolder),
pęjǝkǝ (K361p Zolder),
pad:
paǝt (K361p Zolder),
weggetje:
więxskǝ (K361p Zolder)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
19421 |
smeulen |
smeulen:
smølən (K361p Zolder)
|
Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (K361p Zolder)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|