31196 |
smidsgereedschap |
gerief:
gǝrīf (K361p Zolder)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snē (K361p Zolder),
waat:
wǭ.t (K361p Zolder)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
bè snouwballe gòje (K361p Zolder),
bè snouwballe smèe.te (K361p Zolder),
sneeuwbol:
snouwbó.l (K361p Zolder)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)] || Sneeuwbal.
III-3-2
|
22952 |
sneeuwbal add. |
ijsbol:
èè.sbó.l (K361p Zolder)
|
IJsbal: verijsde sneeuwbal, te sterk samengeperst of in water gestoken.
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
sneeuwbui (m.)
snoͅubøͅy (K361p Zolder)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
snouwma.n (K361p Zolder)
|
Sneeuwman.
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snòw (K361p Zolder),
sneeuw (m.).
snif (K361p Zolder)
|
sneeuw [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
marchandise (fr.):
Zolder Wb. (pag. 266): mársjendîes, másjendies, koopwaar, goederen. Fr. marchandise. z. másjendies (goederentram, -trein).
másjendies (K361p Zolder)
|
goederentrein
III-3-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snee (K361p Zolder)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22472 |
snorrepijp |
snor:
en snoor (K361p Zolder),
snoor (K361p Zolder)
|
1. Snorrebot, snorrepijp, gonzer: kartonnetje waardoor een dubbel touw gestoken was; het werd enkele malen rondgedraaaid, dan trok men het touw strak, zodat het middenstuk snorrend ronddraaide. || het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)]
III-3-2
|