id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19641 | stijfsel | stijfsel: samen met znd 7, 48 stɛi̯səl (Zolder) | de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1 |
33979 | stijgbeugels | stijgbeugels: stibø̄.gǝls (Zolder) | Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10 |
27896 | stijl, stempel | apôye: apoj (Zolder [(Zolder)] [Zwartberg, Waterschei]), ijzer: ę̄.zǝr (Zolder [(Zolder)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ijzeren mannetjes: ę̄.zǝrǝ mɛnǝkǝs (Zolder [(Zolder)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781] II-5 |
18014 | stikken | stikken: stikke (Zolder), stikken (Zolder), verstikken: verstikke (Zolder) | Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] III-1-2 |
28975 | stiksteek | stiksteek: stekstēk (Zolder) | Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46] II-7 |
28859 | stikzijde | stikzij(de): stekzęj (Zolder) | Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57] II-7 |
34018 | stilstaan | hou: hou̯ (Zolder) | Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10 |
17738 | stinken | stinken: stinken (Zolder), als eufemisme soms vies rikke sti.nke (Zolder) | Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)] III-1-1 |
24565 | stinkende gouwe | wrattenkruid: vrattekröt (Zolder) | schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3 |
31693 | stobbe | poest: pǫst (Zolder), stronk: stroŋk (Zolder) | Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12 |