24852 |
stronk van een struik |
post:
post (K361p Zolder)
|
wortelklomp van een struik [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
post:
post (K361p Zolder)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
24384 |
strontvlieg |
strontvlieg:
strón.tvlīē.ch (K361p Zolder)
|
strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)]
III-4-2
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
strøͅiə hut (K361p Zolder)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strosǝl (K361p Zolder),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!
et strootsel (K361p Zolder),
Opm. (o. ze hoevden da.n giene nissel te draa.ge.
strootsel (K361p Zolder)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] || eertijds nam men daarvoor ook een uit stro gevlochten ring. Hoe heette die? [N 93 (1983)] || het strooisel in de hokken (algemene benaming)? [N 93 (1983)]
I-11, III-3-2
|
34278 |
strooisel in de potstal |
biesschaarsel:
bisšɛrsǝl (K361p Zolder),
blader:
blǭr (K361p Zolder),
spellen:
spɛlǝ (K361p Zolder),
stro/strouw:
strō (K361p Zolder),
vlaggen:
flagǝ (K361p Zolder),
flagǝn (K361p Zolder)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
herschieten:
hɛrsxitǝ (K361p Zolder)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strōn (K361p Zolder)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
30476 |
stropoppen |
strooipoppen:
strōjpopǝ (K361p Zolder),
wijpjes:
wē̜pkǝs (K361p Zolder)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
28964 |
stroppen, gezegd van de draad |
oplopen:
ǫplupǝ (K361p Zolder),
opstroppen:
opstroppen (K361p Zolder)
|
Opeenschuiven, zich samenpakken, blijven steken, gezegd van de draad. [N 59, 69]
II-7
|