28231 |
transport |
transport:
tra.nspǫr (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
tra.nspǫrt (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Algemene benaming voor alles wat in het ondergronds bedrijf verband houdt met het vervoeren van personeel, materiaal, kolen en stenen. [N 95, 610; N 95, 611; monogr.; Vwo 787; Vwo 827]
II-5
|
28384 |
transporteurmotor |
pantsermoteur:
pa.ntsǝrmotø̜̄.r (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b]
II-5
|
17928 |
trant |
gang:
gank (K361p Zolder),
ne gánk (K361p Zolder)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19809 |
trapleuning |
leen:
līǝn (K361p Zolder),
leuning:
lø̄neŋ (K361p Zolder)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
28892 |
trapnaaimachine |
machine om te treden:
mǝšin om tǝ tršn (K361p Zolder),
naaimachine bet een trede:
nɛ̄mǝsxin bę nǝn triǝ.t (K361p Zolder)
|
Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b]
II-7
|
17958 |
trappelen |
trappelen:
trappelen (K361p Zolder),
trippelen:
triē.pele (K361p Zolder)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
debberen:
dǫbǝrǝ (K361p Zolder),
trippelen:
trīpǝlǝ (K361p Zolder)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
tręxtǝr (K361p Zolder)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
tred:
trei̯ǝt (K361p Zolder)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
28912 |
treeft |
rooster:
rustǝr (K361p Zolder),
roostertje:
rø̄stǝrkǝ (K361p Zolder)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|