e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zolder

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
transport transport: tra.nspǫr (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), tra.nspǫrt (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Waterschei]) Algemene benaming voor alles wat in het ondergronds bedrijf verband houdt met het vervoeren van personeel, materiaal, kolen en stenen. [N 95, 610; N 95, 611; monogr.; Vwo 787; Vwo 827] II-5
transporteurmotor pantsermoteur: pa.ntsǝrmotø̜̄.r (Zolder  [(Zolder)]   [Winterslag, Waterschei]) De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b] II-5
trant gang: gank (Zolder), ne gánk (Zolder) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trapleuning leen: līǝn (Zolder), leuning: lø̄neŋ (Zolder) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trapnaaimachine machine om te treden: mǝšin om tǝ tršn (Zolder), naaimachine bet een trede: nɛ̄mǝsxin bę nǝn triǝ.t (Zolder) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
trappelen trappelen: trappelen (Zolder), trippelen: triē.pele (Zolder) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken debberen: dǫbǝrǝ (Zolder), trippelen: trīpǝlǝ (Zolder) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trechter op de gierton trechter: tręxtǝr (Zolder) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede tred: trei̯ǝt (Zolder) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treeft rooster: rustǝr (Zolder), roostertje: rø̄stǝrkǝ (Zolder) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7