20174 |
voogd |
momber:
mommer (K361p Zolder),
mommert (K361p Zolder)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
27804 |
voorbereiding |
préparatoire:
preparetwār (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Werken in een koollaag die worden uitgevoerd na de ontsluiting maar vóór de winning. "Verzamelnaam voor alles wat en iedereen die zich bezighoudt met de voorbereidende ondergrondse werken tot het winnen van de kolen" (Vanwonterghem pag. 180). [N 95, 167; monogr.; Vwo 627; Vwo 843]
II-5
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
de oe-e-ren va zè veurhûd (K361p Zolder)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
vel:
vé.l (K361p Zolder),
velletje:
Kind..
vélleke (K361p Zolder)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tin (K361p Zolder)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knęi̯ (K361p Zolder)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
29032 |
voorkrimpen |
krimpvrij maken:
krø.mpvrē̜. mākǝ (K361p Zolder),
voorstrijken:
vø̄rstręjkǝ (K361p Zolder)
|
Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a]
II-7
|
29072 |
voorpand |
voorkant:
vø̄rkant (K361p Zolder),
voorste:
vørstǝ (K361p Zolder)
|
Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93]
II-7
|
32643 |
voorschaar |
voorschulp:
vø̄r[schulp] (K361p Zolder)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
v"rsxitə (K361p Zolder)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|