20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
dupklit (K361p Zolder),
doopkleedje:
dupklikə (K361p Zolder)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND]
III-2-2, III-3-3
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
dupmøtskə (K361p Zolder)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
dupfűnt (K361p Zolder)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
28030 |
doorgang |
passage:
pasāš (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Eisden])
|
Nadat de kerf door twee naburige houwers is ontkoold en er een kophout is geplaatst, maakt men een doorgang van circa vijftig centimeter evenwijdig aan het front, waarna men de overige kool uit het stuk verwijdert. Deze doorgang wordt op regelmatige afstanden ondersteund door verdere kophouten. Zie ook de lemmata Inkerven, Kerf en Erlangs Werken. [monogr.; N 95, 182; N 95, 477]
II-5
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
ā.gǝbra.ndǝ kō.I (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
montage:
mǫntāš (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
24477 |
doorn, stekel |
doorns:
dorəs (K361p Zolder)
|
doornen [RND]
III-4-3
|
20848 |
dopen |
dopen:
dupə (K361p Zolder, ...
K361p Zolder),
soppen:
soͅpə (K361p Zolder)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
peulerwten:
pōleͅrətə (K361p Zolder)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dørpǝl (K361p Zolder),
dø̜rpǝl (K361p Zolder)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|