33656 |
grensstrook langs een akker |
riem:
rīm (K361p Zolder)
|
Een strookje niet bewerkte grond tussen twee akkers. Gezien het feit dat een akker vier zijden heeft, kan men in principe een onderscheid maken tussen de onbewerkte grond in de lengterichting van de akker en aan de kop van de akker. Indien de strook in de lengterichting van de akker alleen als grens dienst doet, is zij ongeveer een halve meter breed; dient zij ook als doorgang voor voertuigen, dan kan zij twee tot vier meter breed zijn (L 322, 369, 415, P 49, 57). De strook aan de kop van de akker wordt niet alleen gebruikt als keerstrook voor de ploeg (de zogenaamde wendakker), maar ook als weitje waar schapen (L 322) of koeien (L 360, P 119) kunnen grazen. Vaak ook is deze grond begroeid met struikgewas (L 419, Q 5, 72, 74, 75, 76, 79, 80, 83, 84, 85, 153, 154, 155a, 160, 168) of bomen (Q 169). Uit de opgaven blijkt echter vaak niet welk van de voornoemde grenzen bedoeld wordt. Daarom is in het lemma geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende grenzen; alleen als de zegslieden specifieke informatie met betrekking tot dit punt hebben vermeld, wordt dit per plaats opgenomen. Daarbij moet echter nooit uit het oog worden verloren, dat het hier gaat om een verouderd begrip. Naarmate de landbouw intensiever is geworden, zijn de oneconomische grensstroken, voor zover niet als toe- of doorgangsweg noodzakelijk, geheel verdwenen. [JG 1a, 1b, 1c, 2a-2, 2, 2b-4, 5, 2c; N 11, 7a; N 11, 7b; A 33, 11; A 33, 12, A33, 14a; A 33, 14b; monogr.; div.]
I-8
|
18081 |
griep |
fluenza:
fløwɛ.nza (K361p Zolder),
griep:
grep (K361p Zolder)
|
Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)] || Wat zei men vroeger tegen een griep ? Wilt u de uitspraak in uw dialect zo nauwkeurig mogelijk weergeven ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
21495 |
griffel |
griffel:
en griffel (K361p Zolder),
ien griffel (K361p Zolder),
’n gruffel (K361p Zolder)
|
De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21220 |
grindweg |
kiezel:
ne weeg dee dööbe gevulds es heet men kiezel
kiezel (K361p Zolder)
|
Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
24933 |
grindx |
steengruis:
stiengruis (K361p Zolder)
|
grind [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17541 |
groeien |
bijkomen:
tès goet bèè.gekoo.me (K361p Zolder),
een scheut krijgen:
Van kinderen.
ne scheu.t krèè.ge (K361p Zolder),
goed profiteren:
Van baby (geprof. v.d. moedermelk).
et hit goet geprófeteert (K361p Zolder),
groot worden:
gruut wië.re (K361p Zolder),
struis worden:
hɛr wørt stroeys (K361p Zolder),
wassen:
wasn (K361p Zolder),
wasse (K361p Zolder),
wassen (K361p Zolder),
willen:
willen (K361p Zolder)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)]
I-4, III-1-1
|
25246 |
groeizaam weer |
gewassig (weer):
gewessig.
gəweͅssex (K361p Zolder),
mals (weer):
mals.
màls (K361p Zolder)
|
groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24163 |
groene specht |
groene specht:
grune specht (K361p Zolder)
|
specht, groene —
III-4-1
|
20778 |
groente |
groenten:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
grunten (K361p Zolder)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
gruntenvroo (K361p Zolder)
|
groentenvrouw [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|