e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q001p plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varken van drie tot vijf maanden vetvarken: vɛtvɛrkǝn (Zonhoven) Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkens fokken varken houden: vɛrkǝn hǭgǝn (Zonhoven) Zich toeleggen op de teelt van varkens. [N 76, 37b; monogr.] I-12
varkens mesten vetmaken: vętmǭ.kǝ (Zonhoven) Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
varkensketel varkensketel: vɛrǝkǝnskēi̯ǝtǝl (Zonhoven), vɛrǝkǝnskētǝl (Zonhoven), vɛrǝkǝskē.tǝl (Zonhoven) De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c] I-6
varkenspest varkenspest: vɛrkǝnspɛst (Zonhoven) De klassieke varkenspest. Een zeer gevaarlijke en zeer besmettelijke ziekte die veoorzaakt wordt door een virus dat huid, organen en vooral de tonsillen aantast. [N 76, 56; N 76, 53] I-12
varkenspoot varkenspoot: dient als soepvlees  vɛ.rəkəsputj (Zonhoven) het onderste gedeelte van de poot van een varken, te rekenen vanaf het spronggewicht [Goossens 1a (1955)] III-2-3
varkenssnijder varkenssnijder: vɛrǝkǝsnē̜.ǝr (Zonhoven) Persoon die varkens castreert. Deed aanvankelijk de boer zelf of de biggenhandelaar dit castreren, later werd hiervoor de veearts ingeschakeld. [N 76, 45; JG 1a; monogr.] I-12
varkensstal, varkenshok varkenskooi: vɛrǝkǝskȳ (Zonhoven), varkenskot: vɛrǝkǝskǫt (Zonhoven), varkensstal: vɛrǝkǝs[stal] (Zonhoven) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenstrog trog: trōx (Zonhoven) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet gesmolten vet: gəsmoͅ.ltə veͅt (Zonhoven), veervet: gesmolten varkensvet, als broodsmeersel gebruikt  viërvèt (Zonhoven) gesmolten vet, wit vet [Goossens 1a (1955)] || varkensreuzel III-2-3