22445 |
eieren ophalen |
eieren ophalen:
eier ophalen (Q001p Zonhoven)
|
Eieren ophalen in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eejerkòk (Q001p Zonhoven),
eeërkok (Q001p Zonhoven),
eierkoek (Q001p Zonhoven),
ei̯ərkok (Q001p Zonhoven),
ērkok (Q001p Zonhoven)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)] || eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
eejerkòk (Q001p Zonhoven)
|
eierstruif
III-2-3
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigendom (Q001p Zonhoven)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
koppig:
koppig (Q001p Zonhoven)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ee.k (Q001p Zonhoven),
ek (Q001p Zonhoven),
-
e:k (Q001p Zonhoven),
eikenboom:
eekeboem (Q001p Zonhoven),
ēkəbum (Q001p Zonhoven),
-
e:kəbum (Q001p Zonhoven)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
iekel (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
ikəl (Q001p Zonhoven),
ikəls (Q001p Zonhoven),
īēkel (Q001p Zonhoven)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND]
III-4-3
|
24608 |
eikvaren |
kammetjesvaam:
kémkesvao.m (Q001p Zonhoven)
|
eikvaren
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šext (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Emma])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
32734 |
eindvoor in het midden |
voor:
[voor] (Q001p Zonhoven)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|