21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
gin seͅnt wiart (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
geer:
giǝr (Q001p Zonhoven),
gīr (Q001p Zonhoven)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
geer:
g ̇īǝr (Q001p Zonhoven)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
gieseleik (Q001p Zonhoven)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
geestig:
giesjtech (Q001p Zonhoven),
giesjtich (Q001p Zonhoven)
|
geestig
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaopen (Q001p Zonhoven),
ga͂pə (Q001p Zonhoven),
ga͂pən (Q001p Zonhoven)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geerhonger:
gīrho͂gər (Q001p Zonhoven),
geeuwhonger:
gɛ:hoŋər (Q001p Zonhoven)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grǭf (Q001p Zonhoven),
hol:
hōl (Q001p Zonhoven),
zouw:
zau̯w (Q001p Zonhoven),
zǫu̯w (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gemalen:
Ne kieloo gemao.ële : een kilo gehakt
gemao.ële (Q001p Zonhoven),
gemalen vlees:
gəmalə vlīs (Q001p Zonhoven),
kalfsgemalen:
kallefsgemao.ële (Q001p Zonhoven),
kipkap:
kipkap (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
rundsgemalen:
rönsjgemao.ële (Q001p Zonhoven),
varkensgemalen:
vé.rrekesgemao.ële (Q001p Zonhoven)
|
gehakt || gehakt vlees [ZND 35 (1941)] || kalfsgehakt || kipkap || rundergehakt || varkensgehakt
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
wol:
wǫl (Q001p Zonhoven)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|