32538 |
grauwe korf |
wissenmand met hengel:
wesǝ mān męt hęŋǝl (Q001p Zonhoven)
|
Mand met hengsel, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. [N 40, 39]
II-12
|
32537 |
grauwe mand |
wissenmand met oren:
wesǝ mān męt˱ ūrǝ (Q001p Zonhoven)
|
Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38]
II-12
|
33490 |
grauwe renet |
grijsje:
grèske (Q001p Zonhoven)
|
kleine, grijsachtige appelsoort
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
hosmoaverke (sic):
onduidelijk
hoësmoaverke (Q001p Zonhoven)
|
vliegenvanger
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
gra͂evən (Q001p Zonhoven),
gra͂və (Q001p Zonhoven)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graven (Q001p Zonhoven),
groaver (Q001p Zonhoven)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23578 |
gregoriaanse misgezangen |
latijnse gezangen:
latijnse gezangen (Q001p Zonhoven)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33462 |
grendel |
grendel:
grē̜ ̞ŋǝl (Q001p Zonhoven),
gręŋǝl (Q001p Zonhoven)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
21735 |
grens |
grens:
grens (Q001p Zonhoven)
|
de lijn die het gebied van een staat aangeeft [grens, linie, reem] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33657 |
grenssteen, grenspaal |
paalsteen:
pu̯ǫlstin (Q001p Zonhoven),
pōǝlstin (Q001p Zonhoven),
pōǝlstinj (Q001p Zonhoven)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|