e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
half- of stiefbroer halfbroer: ha.llefbrūūër (Zonhoven), stiefbroer: stiefbruur (Zonhoven) De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)] || halfbroer III-2-2
half- of stiefzuster stiefzuster: stiefzuster (Zonhoven) De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)] III-2-2
halfhout platte beel: platǝ bēl (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]) Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606] II-5
halfvasten(zondag) halfvasten: halfvasten (Zonhoven) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] III-3-3
halm, stengel van de graanplant halm: halǝm (Zonhoven), spier: spīǝ.r (Zonhoven) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Zonhoven, ... ) hals [ZND 01 (1922)] || Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247] II-10, III-1-1
hals [wld ii.7, p.86] dcollet (fr.): Fr. décolleté.  dikólteej (Zonhoven) decolleté III-1-3
halsdoek maalslat: mālslat (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868] II-5
halsketting ketting: goketting (Zonhoven), got, gō ketī (Zonhoven), ən goo kɛtey (Zonhoven), kettinkje: sub goud.  góóë kèttingske (Zonhoven) #NAME? || een gouden ketting [ZND 01 (1922)] || Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)] || goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)] III-1-3
halssnoer collier (fr.): collier (Zonhoven, ... ), kóiljee (Zonhoven, ... ), halssnoer: halssnoer (Zonhoven), ketting: ketting (Zonhoven), parel: pīa.l (Zonhoven), perle-finecollier (<fr.): Fr. perle fine; z. ook o. parel.  pérlefiene kóiljee (Zonhoven) #NAME? || *collier: kraag || *parel: halssnoer van parels || aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || collier: halssnoer, halsketting || Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)] III-1-3