e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halster halster: hɛlstǝr (Zonhoven), stalband: sta.lba.nt (Zonhoven), stalhalster: stalhęlstǝr (Zonhoven) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: eerste kwartier (Zonhoven) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4
halve maan, laatste kwartier laatste kwartier: laatste kwartier (Zonhoven) schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
halve steen halve steen: halǝvǝ stī̄n (Zonhoven) Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.] II-8
ham, hesp hesp: bovenste lid van de varkenspoot met het vlees daarrond  heͅsp (Zonhoven), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  hesp (Zonhoven), verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m  heͅsp (Zonhoven), ¯n Schijf hèsp: een schijf ham Roo hèsp: rauwe ham Gekoo.kde hèsp: gekookte ham geruukde hèsp: gerookte ham  hèsp (Zonhoven) ham || ham, hesp [Goossens 1a (1955)] || hesp [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)] III-2-3
hamer van de klepklok hamer: den hoamer (Zonhoven) De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hand hand: ha.ənt (Zonhoven) hand [ZND 01 (1922)] III-1-1
handbeschermer caoutchouc-lap: katšulap (Zonhoven  [(meervoud: katšulɛp)]  ) Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.] II-9
handboei kluister: Van Dale: kluister, 1. boei; -2. soort van boei aan een der voeten aangelegd om een paard of rund in zijjn bewegingen te belemmeren; -3. (gew.) (hang)slot.  kloters (Zonhoven) de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)] III-3-1
handdoek puthanddoek: pø̜thant˱dok (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.] II-5