33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (Q001p Zonhoven),
stalband:
sta.lba.nt (Q001p Zonhoven),
stalhalster:
stalhęlstǝr (Q001p Zonhoven)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.]
I-10
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
eerste kwartier (Q001p Zonhoven)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
laatste kwartier:
laatste kwartier (Q001p Zonhoven)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29826 |
halve steen |
halve steen:
halǝvǝ stī̄n (Q001p Zonhoven)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
bovenste lid van de varkenspoot met het vlees daarrond
heͅsp (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
hesp (Q001p Zonhoven),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
heͅsp (Q001p Zonhoven),
¯n Schijf hèsp: een schijf ham Roo hèsp: rauwe ham Gekoo.kde hèsp: gekookte ham geruukde hèsp: gerookte ham
hèsp (Q001p Zonhoven)
|
ham || ham, hesp [Goossens 1a (1955)] || hesp [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
hamer:
den hoamer (Q001p Zonhoven)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17659 |
hand |
hand:
ha.ənt (Q001p Zonhoven)
|
hand [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
caoutchouc-lap:
katšulap (Q001p Zonhoven
[(meervoud: katšulɛp)]
)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
21731 |
handboei |
kluister:
Van Dale: kluister, 1. boei; -2. soort van boei aan een der voeten aangelegd om een paard of rund in zijjn bewegingen te belemmeren; -3. (gew.) (hang)slot.
kloters (Q001p Zonhoven)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19691 |
handdoek |
puthanddoek:
pø̜thant˱dok (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.]
II-5
|