e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
harten in het kaartspel harten: harten (Zonhoven, ... ), Ss. [harte]boer, dame enz.  hartn (Zonhoven), Sub uitboeren, (2).  dië zèèët óó.ëtgebōē.ërt bèt ōēr hártṇ (Zonhoven, ... ) (Kaartsp.) a. Je haalt geen slag meer met je harten. || (Kaartsp.) a. Je hebt geen harten meer. || Harten. || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
harten in het kaartspel: harten aas hartaas: hart āwəs (Zonhoven) Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] III-3-2
hartenjagen (kaartspel) hartenjagen: hartejagen (Zonhoven) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
hartig hartelijk: hartelijk (Zonhoven), hártelek (Zonhoven) een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)] || hartig III-2-3
hartinfarct attaque (fr.): attaque (Zonhoven), beslag: beslag (Zonhoven) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] III-1-2
haten haten: haoten (Zonhoven), ha͂wətn (Zonhoven), howətən (Zonhoven), hâtən (Zonhoven) Haten. [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭ.vǝr (Zonhoven) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverbel bel: bɛl (Zonhoven) Haver heeft geen aren, maar bellen waarin de korrels zich bevinden. Zie afbeelding 1, b, 1. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
haverhok hoopje: høpkǝ (Zonhoven) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kest (Zonhoven), [haver]kis (Zonhoven) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6