e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelaar haasnotenstruik: haosneutestrōk (Zonhoven), hazenotenhout: howəzənø.tənhoat (Zonhoven), notenstruik: nōtəstrouk (Zonhoven), nōwətəstrōk (Zonhoven), nø̄təstrōk (Zonhoven) hazelstruik [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot haasnoot: haosneut (Zonhoven), hazenoot: hawəzənōwət (Zonhoven), howəzənø.t (Zonhoven), hâzenoot (Zonhoven), etym. (e.d.), zie boek  hao.ëzeneu.t (Zonhoven), roomse noot: rīmsənōt (Zonhoven) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hecht van een mes hecht: heͅxt (Zonhoven), hècht (Zonhoven), hɛXt (Zonhoven), ¯t hècht van e mé.s: het handvatsel van een mes  hècht (Zonhoven) handvatsel van een mes || hecht || hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer (bewegen) zwalpen: zwalpen (Zonhoven) sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)] III-4-4
heen en weer draaien drentelen: drentelen (Zonhoven) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heen en weer schuiven wiebelen: wiebelen (Zonhoven) Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: hi.ər (Zonhoven) heer [RND] III-3-1
heerboer hereboer: hīǝrǝbuǝr (Zonhoven) Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.] I-6
heeroom heernonk: hīēërnò.nk (Zonhoven) heeroom III-2-2
hees, schor hees: hiesch (Zonhoven), hiṣ (Zonhoven), hīs (Zonhoven, ... ) hees [ZND 01 (1922)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] III-1-2