e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelvink dikbek: deGbɛk (Zonhoven) appelvink III-4-1
aprilgek aprilgek: aprilgek (Zonhoven), prilgek: Vgl. pag. I.036: aprilgek, zie prilgek.  prølgek, prilgek (Zonhoven) *Prilgek: Uitroep, als men op de 1e april iemand iets wijsgemaakt heeft. || de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)] III-3-2
aprilgrap aprilvis: aprilvis (Zonhoven, ... ), prilgrap: Ss. sub april.  pru.lgrap (Zonhoven), Vgl. pag. I.036: aprilgrap, zie prilgrap.  prølgrap, prilgrap (Zonhoven), prilvis: Ss. sub april.  pru.lvès (Zonhoven) *Prilgrap: n Eerste-april-grap. || Aprilgrap. || Aprilvis. || De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)] || de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)] III-3-2
arbeid werk: werk (Zonhoven) het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] III-3-1
architraaf chambranle: šxabráŋ (Zonhoven), šǝvraŋ (Zonhoven) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9
arduin, hardsteen arduin: arduin (Zonhoven) hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)] III-4-4
are, maat van 100 m2 are: aar (Zonhoven) de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)] III-4-4
aren lezen oogsten: ū.xstǝ (Zonhoven), ūštǝ (Zonhoven) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ (Zonhoven) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
armband armband: ermband (Zonhoven), eͅrəmbānt (Zonhoven), z. ook o. bracelet.  é.rremba.nt, é.rrembaa.nt (Zonhoven), bracelet (fr.): Fr. bracelet.  bráselèt (Zonhoven) armband || armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] || band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)] || bracelet: armband III-1-3