24119 |
appelvink |
dikbek:
deGbɛk (Q001p Zonhoven)
|
appelvink
III-4-1
|
22450 |
aprilgek |
aprilgek:
aprilgek (Q001p Zonhoven),
prilgek:
Vgl. pag. I.036: aprilgek, zie prilgek.
prølgek, prilgek (Q001p Zonhoven)
|
*Prilgek: Uitroep, als men op de 1e april iemand iets wijsgemaakt heeft. || de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22451 |
aprilgrap |
aprilvis:
aprilvis (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
prilgrap:
Ss. sub april.
pru.lgrap (Q001p Zonhoven),
Vgl. pag. I.036: aprilgrap, zie prilgrap.
prølgrap, prilgrap (Q001p Zonhoven),
prilvis:
Ss. sub april.
pru.lvès (Q001p Zonhoven)
|
*Prilgrap: n Eerste-april-grap. || Aprilgrap. || Aprilvis. || De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)] || de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21848 |
arbeid |
werk:
werk (Q001p Zonhoven)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
30265 |
architraaf |
chambranle:
šxabráŋ (Q001p Zonhoven),
šǝvraŋ (Q001p Zonhoven)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|
24937 |
arduin, hardsteen |
arduin:
arduin (Q001p Zonhoven)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
aar (Q001p Zonhoven)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ū.xstǝ (Q001p Zonhoven),
ūštǝ (Q001p Zonhoven)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q001p Zonhoven)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ermband (Q001p Zonhoven),
eͅrəmbānt (Q001p Zonhoven),
z. ook o. bracelet.
é.rremba.nt, é.rrembaa.nt (Q001p Zonhoven),
bracelet (fr.):
Fr. bracelet.
bráselèt (Q001p Zonhoven)
|
armband || armband (Fr> bracelet) [ZND 32 (1939)] || band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)] || bracelet: armband
III-1-3
|