e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houwer ouvrier/ovrî: uvri (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.] II-5
hovardig hovaardig: hoeviár(d)ech (Zonhoven), hoeviár(d)ich (Zonhoven) hovaardig III-1-4
huichelaar valserik: daz nə valsərek (Zonhoven) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4
huichelen gebaren: gebiëre (Zonhoven) veinzen III-1-4
huid beestenvel: (mv)  bestǝvē̜lǝr (Zonhoven), huid: hoͅwət (Zonhoven), (mv)  hǫu̯ǝtǝ (Zonhoven), koeienvel: køi̯vē̜lǝr (Zonhoven), vel: vēͅl (Zonhoven, ... ) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] I-11, III-1-1
huidschilfers pelletjes: pellekens (Zonhoven) Schilfers op de huid (pellen, schillen, schubben). [N 109 (2001)] III-1-2
huiduitslag uitslag: uitslag (Zonhoven) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hǫu̯f (Zonhoven), kap: kap (Zonhoven) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar commissioneerkar: kǫmesǝjǫnērkār (Zonhoven), huifkar: hǫu̯fkɛ̄r (Zonhoven) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig lelletje: lelletje (Zonhoven) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] III-1-1