17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (Q001p Zonhoven)
|
Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwàkjo.ŋk (Q001p Zonhoven)
|
Kaal duivenjong. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
koǝm (Q001p Zonhoven),
kuǫm (Q001p Zonhoven),
kām (Q001p Zonhoven),
kǫamǝn (Q001p Zonhoven),
kǭm (Q001p Zonhoven)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krépke (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
krappen:
krabə (Q001p Zonhoven)
|
kaan || stukje uitgesmolten vet spek || stukjes vet waaruit het smout getrokken is [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
20982 |
kaantjessaus |
krapjessaus:
krépkessousj (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kaantjessaus || zurige saus met kaantjes
III-2-3
|
26500 |
kaar |
tremel:
trēmǝl (Q001p Zonhoven)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kās (Q001p Zonhoven),
Verklw. kéé(r)ske Dië moocht e kéé(r)ske braa.ne: je mag een kaarsje branden. d.i. het is nog goed afgelopen
kaa.rs (Q001p Zonhoven),
wiek:
wiek (Q001p Zonhoven)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kaarsenbak (Q001p Zonhoven)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
kāsndoͅmpər (Q001p Zonhoven),
kāsəndoͅmpər (Q001p Zonhoven),
Lange stok met aan het uiteinde een kegelvormig of vingerhoedvormig kapje (domper) om de vlam van een hoge kaars te doven; ook voorzien van een pitje om zulke kaars aan te steken
kaa.(r)sendò.mper (Q001p Zonhoven)
|
kaarsendomper || kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23596 |
kaarsendover |
kaarsendomper:
kaarsendoomper (Q001p Zonhoven)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|