30449 |
klikplank |
klikplank:
klekplaŋk (Q001p Zonhoven)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
21469 |
klikspaan |
verklikker:
verklikker (Q001p Zonhoven)
|
heimelijk een overtreding of misdrijf aangeven [bij de overheid] [klikken, verklikken, paanderdragen, klikspanen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
klemop (Q001p Zonhoven),
klemóp (Q001p Zonhoven),
-
klemop (Q001p Zonhoven),
WLD
klimop (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
wintergroen:
z. L.J. p. 50
wè.n⁄tergrūū.ën (Q001p Zonhoven)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinken (Q001p Zonhoven)
|
Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
rǝvęt (Q001p Zonhoven)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
31090 |
klinkspijkertjes |
krammen:
kramǝ (Q001p Zonhoven)
|
Diverse soorten spijkertjes waarmee men klinkt. Volgens de informant van L 163a zijn tacks vierkant en taps met een ronde, platte kop. Volgens de informant van Q 253 is semences de verzamelnaam voor gewone, ronde, ijzeren spijkertjes met platte kop en een lengte van 8 tot 14 mm. [N 60, 146b]
II-10
|
24536 |
klit |
kermisgast:
kermisgast (Q001p Zonhoven),
kermisgasten (Q001p Zonhoven),
kermisgasten:
z. L.J. p. 50-51
kö.rremesgést (Q001p Zonhoven),
klis:
klis (Q001p Zonhoven),
mnl. clesse, Kil. klesse, klisse, lappa (kleefkruid)
klés (Q001p Zonhoven)
|
bloemhoofdje van de klis (Lappa) dat gemakkelijk aan de kleren blijft haken || grote klis, tandzaad || klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
vraan:
vraan (Q001p Zonhoven),
vraoën (Q001p Zonhoven),
vrucht:
T. appelvraag
vrao.ch (Q001p Zonhoven),
wrang:
wragen? (Q001p Zonhoven),
wrang (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
klokhuis || klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] || klokhuis (van appel, peer)
I-7, III-2-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
de bel (Q001p Zonhoven),
gong:
gong (Q001p Zonhoven)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkeluiers (Q001p Zonhoven)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|