23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestoel (Q001p Zonhoven),
klokkestoeël (Q001p Zonhoven)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokzeel:
klokziel (Q001p Zonhoven),
zeel:
ziel (Q001p Zonhoven)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
blok:
blok (Q001p Zonhoven),
klonk:
klo.ŋk (Q001p Zonhoven),
klonk (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kloŋkə (Q001p Zonhoven),
Zie ook afb. p.225.
klò.nk (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
32352 |
klompenmaker |
klonkenmaker:
kloŋkǝmǭ ̞kǝr (Q001p Zonhoven)
|
De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.]
II-12
|
32448 |
klompriem |
klonkenleer:
klo.ŋkǝliǝr (Q001p Zonhoven),
kloŋkǝlē̜ǝr (Q001p Zonhoven),
kloŋkǝlęǝr (Q001p Zonhoven)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
32449 |
klompspijkertje |
klonkennagel:
kloŋkǝnǭ ̞gǝl (Q001p Zonhoven),
klonkennageltje:
klo.ŋkǝni.ǝgǝlkǝ (Q001p Zonhoven)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klonteren (Q001p Zonhoven)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
ən streŋ ordə (Q001p Zonhoven)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
31014 |
klophamer |
leerhamer:
leerhamer (Q001p Zonhoven)
|
De zwaardere hamer met ietwat ronde kop waarmee men het leer klopt, met name de loopzool. Het kloppen doet men ook wel met de gewone schoenmakershamer. [N 60, 97a; N 60, 183b; N 60, 241a]
II-10
|
31013 |
klopkei |
klopsteen:
klopsteen (Q001p Zonhoven)
|
De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a]
II-10
|