21876 |
kostbaar |
kostelijk:
kostelijk (Q001p Zonhoven)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
de kuster (Q001p Zonhoven),
də kəstər (Q001p Zonhoven),
keuster (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kə.stər (Q001p Zonhoven)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
koͅsgeͅŋər (Q001p Zonhoven),
koͅstgèŋər (Q001p Zonhoven),
logeur (<fr.):
lož"r (Q001p Zonhoven)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] || kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karbənōͅi̯ə (Q001p Zonhoven),
krabbenaoëj (Q001p Zonhoven),
krabəna͂jə (Q001p Zonhoven),
kárbenaoëj (Q001p Zonhoven),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q001p Zonhoven),
Fr. côtelette
kórtelèt (Q001p Zonhoven)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonade || karbonaden [Goossens 1a (1955)] || kotelet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
veel beschaar maken:
vøl bəschār make (Q001p Zonhoven)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koos (Q001p Zonhoven),
koəs (Q001p Zonhoven),
kōs (Q001p Zonhoven),
kōͅs (Q001p Zonhoven),
kóó.s (Q001p Zonhoven),
sportkous:
ss. sub sport.
spórtkóó.s (Q001p Zonhoven),
strump:
kous zonder voet
strøͅmp (Q001p Zonhoven),
strump (<du.):
< Du. Strumpf (kous); z. ook o. **stramp.
stru.mpe (mv.) (Q001p Zonhoven)
|
#NAME? || *strump: afgedragen kousen die vroeger door de oogsters (inz. de vrouwen) als losse mouwen ter bescherming om de armen werden geslagen || kous [ZND 01 (1922)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousband:
z. ook o. jarretelle.
kóó.sba.nt (Q001p Zonhoven),
kousbindel:
kosbeͅiln (Q001p Zonhoven),
koəsbɛnəl (Q001p Zonhoven),
kousenband:
z. ook o. jarretelle.
kóó.seba.nt (Q001p Zonhoven)
|
kousenband [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
wol:
wol (Q001p Zonhoven)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
koǝtǝr (Q001p Zonhoven),
kouteren:
koǝtǝrǝ (Q001p Zonhoven),
kǭ.tǝrn (Q001p Zonhoven),
kǭ.tǝrǝ (Q001p Zonhoven),
ploegkouteren:
[ploeg]kō ̞ǝ.tǝrn (Q001p Zonhoven)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|