18205 |
kraag |
col (fr.):
Fr. col.
kól (Q001p Zonhoven),
kraag:
krao.ch (Q001p Zonhoven),
krāx (Q001p Zonhoven),
kra͂x (Q001p Zonhoven),
kroəx (Q001p Zonhoven)
|
**col: halsboord van een hemd || kraag [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
28332 |
kraagschroef |
tire-fond:
tifõ̜ (Q001p Zonhoven [Domaniale])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
24195 |
kraai |
kraai:
krɛ̄ (Q001p Zonhoven)
|
kraai
III-4-1
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knors (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kraakbeen [ZND 01 (1922)] || kraakbeen (zacht been; Fr. cartillage) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pjaləkəns (Q001p Zonhoven)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
kèn’nerbèt (Q001p Zonhoven),
znd 1 a-m; znd 1u, 135
kinderbed (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
kéjnərbét (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
kraambed || kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
20268 |
kraamkliniek |
materniteit:
meternetèè.ët (Q001p Zonhoven),
moederhuis:
mōē.ëderhóó.ës (Q001p Zonhoven)
|
kraaminrichting
III-2-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q001p Zonhoven)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekranen (Q001p Zonhoven),
kroenekrōān (Q001p Zonhoven),
kruənəkroͅwən (Q001p Zonhoven),
krūənəkrōͅən (Q001p Zonhoven),
(geen fon doc.)
kroenekraan (Q001p Zonhoven)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
31710 |
kraanzaag |
kraanzeeg:
krǭ.ǝnziǝx (Q001p Zonhoven)
|
Houtzaag met een lengte van ongeveer 245 cm; het zaagblad is ongeveer 2 meter lang en is aan de onderzijde een weinig smaller dan aan de bovenkant. De bovenzijde van het blad loopt uit op een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een houten handvat kan worden gestoken, dat dan haaks op het zaagblad staat. Het onderhandvat is een los deel. Het bestaat uit een houten blok met daarin een gleuf, waarin het zaagblad met behulp van een wig kan worden vastgeklemd. In het houten blok zijn twee stokken aangebracht die als handvat dienen. Zie ook afb. 9. [N 50, 34a; N 75, 116e; N I, 1 add.; monogr.]
II-12
|