33089 |
laatste voer |
laatste kar:
lęste kār (Q001p Zonhoven)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
19138 |
lachen |
lachen:
lààchə (Q001p Zonhoven),
láche (Q001p Zonhoven)
|
lachen
III-1-4
|
28268 |
ladderafdeling |
compartiment van de leren:
kompartǝmɛnt van dǝ līrǝn (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zolder])
|
Het gedeelte van de schacht waar men door middel van ladders de ondergrond kan bereiken. De ladderafdeling wordt uit veiligheidsoverwegingen aangelegd. Hij wordt gebruikt wanneer het kooivervoer uitvalt. Uit de opmerkingen van de invuller uit Q 15 blijkt dat dit niet vaak is voorgekomen; genoemde zegsman heeft het op de mijn Maurits alleen meegemaakt tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. [N 95, 87; monogr.]
II-5
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līrbum (Q001p Zonhoven),
(mv)
līrbȳm (Q001p Zonhoven)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade:
laoëj (Q001p Zonhoven),
lawj (Q001p Zonhoven),
lade van de tafel:
laujə van də toefəl (Q001p Zonhoven),
lade van een tafel:
laj van ə tuoͅfəl (Q001p Zonhoven),
lāwəj van ə tuoͅfəl (Q001p Zonhoven),
schuif:
schuif (Q001p Zonhoven),
Dij maoëslatte liggen ènne boo.veste schuif: die zakdoekjes liggen in de bovenste lade
schuif (Q001p Zonhoven),
tafellade:
toəfəlloͅu̯əi̯ (Q001p Zonhoven)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)] || schuif
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǭi̯.ǝ (Q001p Zonhoven)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
28276 |
lader |
lader:
lājǝr (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Maurits])
|
De persoon die op de laadpunten de kolen in de mijnwagens laadt door het openen en sluiten van de laadbak. Indien aanwezig, bedient hij ook de wagentrekker of de lier waarmee de wagens verplaatst kunnen worden. [N 95, 141; monogr.; Vwo 229; Vwo 236; Vwo 461; Vwo 465; Vwo 666]
II-5
|
27854 |
lading |
vracht:
vra.xt (Q001p Zonhoven)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
22562 |
lage kaart(en) |
faggeltje:
Z. Hass. o. flard: S. feggels lompen (Hass.), dim. van fag(ge) lap, slons, Eng. fag rafel.
féggelke (Q001p Zonhoven),
ijloog:
Ich (h)öp niksj as ijloege: Ik heb slechts lage kaarten.
ijlōēch (Q001p Zonhoven)
|
*Feggel, meest. dim.: 1. (Kaartsp.) Lage, waardeloze kaart. || *IJloog: 1. Lagere kaart in het kaartspel (van de 2 t.e.m. de 10).
III-3-2
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
fornuis:
fǝrnē̜ ̞s (Q001p Zonhoven)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|