e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liguster groene haag: groen(e) haag (Zonhoven), z. L.J. p. 59  gruun haoch (Zonhoven), potenhaag: potenhaag (Zonhoven) haag van liguster || liguster III-4-3
lijden lijden: lij.e (Zonhoven), lééjə (Zonhoven) lijden III-1-4
lijkbaar baar: baar (Zonhoven) De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkbidder lijkbidder: lèè.kbiër (Zonhoven), znd 1 a-m; znd 30, 25;  lééəkbèèjər (Zonhoven, ... ) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] III-2-2
lijkenhuisje doodshuisje: doedshèùske (Zonhoven), doetshuske (Zonhoven) Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lijkwagen lijkwagen: lèè.kwao.ge (Zonhoven) lijkwagen III-2-2
lijmknecht, sergeant sergeant: sǝrjant (Zonhoven) Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.] II-12
lijn waar het spel begint brog: Ich gòò.ën n bróch, brók schie.ëte: Ik ga een brog *brog schieten, d.i. ik zal precies op de lijn werpen.  bróch, brók (Zonhoven), meet: meet (Zonhoven), schraam: Z. ook o. brog, schrap, (3), streep, (8) en *schramschieten.  schram (Zonhoven), streep: Sub meet: ook gezegd: ao(n)kómstlijn *aankomstlijn, schrap *schrap, striep *streep.  striep (Zonhoven), Z. ook o. **meet, schraam.  striep (Zonhoven) *Brog: Schraam, schreef, grensschreef bij het *schramschieten of knikkeren. || De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)] || Eindstreep. || Schraam: Schreef, grenslijn. || Streep: *8. Aankomstlijn; schreef. III-3-2
lijnzaadmeel lijnmeel: lɛ̄nmɛ̄ǝl (Zonhoven), lijzemeel: lēzǝmīǝl (Zonhoven), lijzerdmeel: lēzǝrdmiǝl (Zonhoven) De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijnzaadpap lijzepap: lēzǝpap (Zonhoven), lijzerdpap: lɛzǝrtpap (Zonhoven) De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59] I-5