e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liturgische gewaden kazuifels: kazuifels (Zonhoven), miskleren: musklieër (Zonhoven) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
locomotiefmachinist locomachinist: lokomašenest (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Eisden]) Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.] II-5
loeien van de koe in het algemeen blaken: blō.kǝn (Zonhoven), brullen: brølǝ (Zonhoven), toeten: tūǝtn (Zonhoven) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeren loeren: loeren (Zonhoven), lonken: lonken (Zonhoven), Bet: heimelijk naar iemand toe gluren.  lonken (Zonhoven) Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)] || lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)] III-1-1
lof lof: lof (Zonhoven, ... ), ət l^oͅ.f (Zonhoven) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie processie (<lat.): percessen (Zonhoven) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
lomp paard stom beest: stom bī.st (Zonhoven) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: longen (Zonhoven) long [ZND 01 (1922)] III-1-1
loodgieter loodgieter: lūt˲gijǝtǝr (Zonhoven) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loof kruid: króó.ët (Zonhoven), loof: loef (Zonhoven), lōēf (Zonhoven), WLD  loof (Zonhoven, ... ), lover: lōēver (Zonhoven) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || gebladerte || loof, lover III-4-3