33036 |
maaipad voor de machine |
gang:
ga.ŋk (Q001p Zonhoven)
|
Het pad dat men met de zicht of met de zeis aanmaait op een veld dat men verder met de machine maait. Hier de zelfstandige naamwoorden. [N 15, 25b; JG 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 24; monogr.]
I-4
|
18150 |
maaivoeten |
spaans gaan:
spawənš guoͅn (Q001p Zonhoven)
|
met de voeten buitenwaarts gaan [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
26656 |
maalloon, maalgeld |
maalloon:
mǭ.llun (Q001p Zonhoven),
molster:
mǫlstǝr (Q001p Zonhoven)
|
Het maalloon in de vorm van een gedeelte van het gemalen graan of een bedrag in geld dat de molenaar uit het meel schept respectievelijk in rekening brengt. Het maalloon in natura varieerde van plaats tot plaats. Zo vermelden de invullers uit l 213 en l 216 dat daar 1/20 deel werd geschept. In Q 39 werd 1/16 van iedere 100 kilogram als maalloon ingehouden. Volgens de zegsman uit l 381b werd er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het zelf brengen van graan naar de molen en het halen van graan door de molenaar met behulp van de wagen. In het eerste geval werd 1/20, in het tweede geval 1/16 van iedere 100 kilogram meel als maalloon geschept. In l 209 was 1 kilogram gebruikelijk; toch werd ook naar de draagkracht van de boer gekeken bij de bepaling van het maalloon. Voor zover opgegeven door de invullers, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken opgenomen hoeveel het maalloon in de betreffende plaats bedroeg. De woordtypen maalloon (Q 1, Q 2a, Q 3, Q 5, Q 71, Q 72, Q 82, Q 88, Q 95, Q 162, Q 180, Q 188, Q 240, Q 241), maalgeld (l 416, l 417, l 418, P 119, P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 77, Q 78, Q 88, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 181, Q 240), molster (K 360, l 414, P 57, Q 2a, Q 84, Q 91), molser (P 184) en molstergeld (Q 83) zijn specifiek van toepassing op een betaling in geld. De woordtypen monster en monstermeel zijn daarentegen in respectievelijk K 318 en K 359 voor ø̄maalgeldø̄ niet gebruikelijk. [N O, 38h; A 42A, 48; JG 1a; JG 1b; Vds 170; Jan 271; Jan 272; Coe 254; Coe 255; Grof 294; Grof 295; monogr.]
II-3
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
caf, de -:
koffie
kaafé (Q001p Zonhoven),
tienurenkoffie, de -:
bij de boeren
tīnurəkafī (Q001p Zonhoven),
tienurenkost:
tienōē.ërekóst (Q001p Zonhoven),
tienurentas:
alleen boerenmensen
tienoerentaasch (Q001p Zonhoven)
|
de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] || lichte maaltijd rond tien uur ¯s morgens || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25165 |
maansverduistering |
maneclips:
moənəklyps (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
muoͅnəkløps (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
maneclipsel:
muoͅnəkløpsəl (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25162 |
maanx |
maan:
muoͅn (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven),
Opm. vrouwelijk: (-e).
mòòën (Q001p Zonhoven),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [mØ\\n]?
mo.ən (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
schoon dorsen:
šxun dǫsn (Q001p Zonhoven),
slaghouden:
šlǭ.xhā.gǝ (Q001p Zonhoven)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30843 |
maatband, meetlint |
schoenmeter:
schoenmeter (Q001p Zonhoven)
|
Een lint van stof of een papieren reepje waarmee men de hoogte van de voet aan de wreef en aan de hiel kan vaststellen. [N 60, 153]
II-10
|
24879 |
madeliefje |
madeliefje:
madeliefke (Q001p Zonhoven),
meibloemetje:
(z. ook ald.)
mee.jblu.mke (Q001p Zonhoven),
meibloempje:
mēblømkǝ (Q001p Zonhoven),
meizoetje:
z. L.J. p. 62 mnl. madesoete, medesuete: ss. van mnl. made, mede weide, hooiland + soete zoet, lief (mei oefende dus volksetymologische invloed uit S. meezoet, C.V. meizuut, R. meizoetje, T. meelzoeteken, Rijnl. Maisüsschen Massliebchen
mee.jzuuteke (Q001p Zonhoven),
weibloemetje:
-
weblomkə (Q001p Zonhoven)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [ZND 40 (1942)]
I-5, III-4-3
|
27147 |
magazijn |
magazijn:
magazęjn (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Algemene benaming voor een ondergronds of bovengronds magazijn. Het woordtype "catrîye" is specifiek van toepassing op een ondergronds magazijn. [N 95, 9; Vwo 492; Vwo 222; monogr.]
II-5
|