27248 |
magazijnmeester |
magazijnier:
magǝzęjnīr (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Opziener over hetgeen in een magazijn boven- en ondergronds voorhanden is. Het woordtype "chef-catrîye" is specifiek van toepassing op de magazijnmeester van een ondergronds magazijn (Vanwonterghem pag. 90). [N 95, 160; Vwo 231; monogr.]
II-5
|
17554 |
mager |
schraal:
schraal (Q001p Zonhoven),
schrale (Q001p Zonhoven)
|
Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
17555 |
mager worden |
krimpen:
krimpen (Q001p Zonhoven),
vermageren:
vermageren (Q001p Zonhoven)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20026 |
magnolia |
tulpenboom:
z. L.J. p. 63
tu.llepeboem (Q001p Zonhoven)
|
magnolia
III-2-1
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯ǝs (Q001p Zonhoven)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
getrouw:
gǝtru̯ (Q001p Zonhoven),
gezegen:
gǝzē.gǝn (Q001p Zonhoven)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
26588 |
malen |
malen:
mǭ.lǝ (Q001p Zonhoven)
|
Graan fijnmaken met behulp van een molen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbreken, snijdenɛ. Het woordtype malen heeft in P 53, P 58, Q 77a en Q 83 naast de bovengenoemde algemene betekenis ook de specifieke betekenis ø̄de bewerking die de graankorrel ondergaat op het ɛmaalvlakɛ van de molensteenø̄. Vanderspickken (pag. 61) merkt daarover op: ø̄Als het graan tussen de maalstenen komt, wordt het eerst in het midden van de steen gebroken of gesneden en meer naar de buitenkant toe gewreven of gemalen.ø̄' [N O, 36a; JG 1a; Vds 4; Jan 8; Coe 8; Grof 17; monogr.]
II-3
|
26638 |
malooi |
bak:
bak (Q001p Zonhoven),
bák (Q001p Zonhoven
[(kleiner: ǝ bɛkskǝ)']
)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20969 |
mals |
mals:
ma.ls (Q001p Zonhoven),
Zoe ma.ls as boo.ëter: zo mals als boter
ma.ls vliesj (Q001p Zonhoven)
|
mals || mals vlees
III-2-3
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
mals:
mals (Q001p Zonhoven)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|