22440 |
masker |
mombakkes:
mombakkes (Q001p Zonhoven),
mombakəs (Q001p Zonhoven),
mōbakəs (Q001p Zonhoven),
Bè veslòò.ëve(n)t loepn ter veul bèt e - óp: Met carnaval dragen velen een -.
moobákkes (Q001p Zonhoven),
Vgl. pag. I.352: masker, zie mombakkes.
mōbakəs (Q001p Zonhoven),
mommebakkes:
momebakes (Q001p Zonhoven)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || Masker. [ZND 01 (1922)] || Mombakkes. || Mombakkes: Masker (zonder ernstige bedoelingen gedragen).
III-3-2
|
32983 |
masteluin |
masteluin:
mastǝlē̜i̯ǝn (Q001p Zonhoven)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
20469 |
masturberen |
(-) afspelen:
zijne pie afspelen (Q001p Zonhoven),
zijn pie afspelen:
zijne pie afspelen (Q001p Zonhoven)
|
onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33044 |
mathaak |
pik:
pek (Q001p Zonhoven),
zichtlat:
[zicht]lat (Q001p Zonhoven)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
Verklw. matráske, matréske, metréske
matrás (Q001p Zonhoven)
|
matras
III-2-1
|
18414 |
matrozenpakje |
col marin-tje (<fr.):
Fr. col marin.
kólmárééke (dim.) (Q001p Zonhoven)
|
col marin (Fr.): matrozenpakje
III-1-3
|
30603 |
matverf |
matverf:
mat˲[verf] (Q001p Zonhoven)
|
Verf die na droging een mat oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19f]
II-9
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q001p Zonhoven)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
ma͂wəzərn (Q001p Zonhoven),
ma͂zərn (Q001p Zonhoven),
mo:əzərṇ (Q001p Zonhoven)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
breloque (fr.):
Fr. breloque.
berlók (Q001p Zonhoven),
brelók (Q001p Zonhoven),
medaille:
medao.ël`e (Q001p Zonhoven),
medao.ël`n (Q001p Zonhoven),
’n gooə medaole (Q001p Zonhoven),
[vgl. Zonhoven Wb., p. 289]
ən gō mədāwəl’n (Q001p Zonhoven),
medaillon:
medaljon (Q001p Zonhoven)
|
breloque: hangertje aan een horlogeketting of armband || een gouden medaille [ZND 38 (1942)] || medaille || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|