e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
masker mombakkes: mombakkes (Zonhoven), mombakəs (Zonhoven), mōbakəs (Zonhoven), Bè veslòò.ëve(n)t loepn ter veul bèt e - óp: Met carnaval dragen velen een -.  moobákkes (Zonhoven), Vgl. pag. I.352: masker, zie mombakkes.  mōbakəs (Zonhoven), mommebakkes: momebakes (Zonhoven) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || Masker. [ZND 01 (1922)] || Mombakkes. || Mombakkes: Masker (zonder ernstige bedoelingen gedragen). III-3-2
masteluin masteluin: mastǝlē̜i̯ǝn (Zonhoven) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
masturberen (-) afspelen: zijne pie afspelen (Zonhoven), zijn pie afspelen: zijne pie afspelen (Zonhoven) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pik: pek (Zonhoven), zichtlat: [zicht]lat (Zonhoven) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matras matras: Verklw. matráske, matréske, metréske  matrás (Zonhoven) matras III-2-1
matrozenpakje col marin-tje (<fr.): Fr. col marin.  kólmárééke (dim.) (Zonhoven) col marin (Fr.): matrozenpakje III-1-3
matverf matverf: mat˲[verf] (Zonhoven) Verf die na droging een mat oppervlak vertoont. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19f] II-9
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Zonhoven) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazeren: ma͂wəzərn (Zonhoven), ma͂zərn (Zonhoven), mo:əzərṇ (Zonhoven) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)] III-1-2
medaillon breloque (fr.): Fr. breloque.  berlók (Zonhoven), brelók (Zonhoven), medaille: medao.ël`e (Zonhoven), medao.ël`n (Zonhoven), ’n gooə medaole (Zonhoven), [vgl. Zonhoven Wb., p. 289]  ən gō mədāwəl’n (Zonhoven), medaillon: medaljon (Zonhoven) breloque: hangertje aan een horlogeketting of armband || een gouden medaille [ZND 38 (1942)] || medaille || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)] III-1-3