e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molshoop in het grasland moerpshoop: (mv moǝrǝpshyp)  moǝrǝpshup (Zonhoven), (mv mōrǝpshȳp)  mōrǝpshūp (Zonhoven), (mv mūrǝpshyp)  mūrǝpshup (Zonhoven) Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.] I-3
mompelen grommelen: grommelen (Zonhoven), groməln (Zonhoven) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
mond mond: grutə mōͅnt (Zonhoven), grutə moͅnt (Zonhoven), moͅnt (Zonhoven), mûnd (Zonhoven) een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND], [ZND 01 (1922)] III-1-1
mond (spotnamen) bakkes: bakəs (Zonhoven), muil: moul (Zonhoven) een grote mond [ZND 31 (1939)] || muil (M.) [ZND 01 (1922)] III-1-1
mondharmonica mondharmonica: mondharmonika (Zonhoven, ... ) het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)] || Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondstuk embouchure (fr.): ambəžŭr (Zonhoven), ammezuur (Zonhoven), Fr. embouchure, van emboucher de mond zetten aan, in de mond doen (van en in + bouche mond) < Lat. bucca volgestopte wang, kaak, van een basis met de bet. zwellen.  ammezūūër (Zonhoven), Fr. embouchure.  ambəžyər (Zonhoven), mondstuk: Z. ook o. embouchure.  mó.n(t)stök (Zonhoven) *Embouchure: Mondstuk van muziekinstrument. || Embouchure: Mondstuk van een blaasinstrument. || Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] || Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] || Mondstuk. III-3-2
mondvol hap: nən hap (Zonhoven), mondvol: nə moͅntfōͅl āvbejətn (Zonhoven), slok: sloh (Zonhoven) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik pater (lat.): nə pa͂ter (Zonhoven), po:ətər (Zonhoven) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
monnikskap soldatenmuts: wegens de vorm van de bloemen: z. L.J. p. 68  seldaoëtemöts (Zonhoven) monnikskap III-4-3
monstrans monstrans (lat.): monstrans (Zonhoven, ... ), remonstrans (<oudfr.): remonstrans (Zonhoven) De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3