27686 |
monteur |
ajusteur:
ažystø̄r (Q001p Zonhoven
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147]
II-5
|
19113 |
mooi |
net:
nét (Q001p Zonhoven),
pront:
prònt (Q001p Zonhoven),
pró.nt (Q001p Zonhoven),
schoon:
schoen (Q001p Zonhoven)
|
goedgebouwd, knap van figuur || mooi || pront, flink || pront, knap
III-1-4
|
23499 |
moordkruis |
stenen kruis:
stene kreus (Q001p Zonhoven)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
lap vis:
een lap vis (Q001p Zonhoven)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
bromen (Q001p Zonhoven),
foeteren:
foetere (Q001p Zonhoven),
grommelen:
grommelen (Q001p Zonhoven),
groo.mele (Q001p Zonhoven),
gróóməln (Q001p Zonhoven),
muiteren:
cf. WNT IX pag. 650, s.v. "meutelen - meuteren"- pruttelen, zeuren (zie ook "deugen"!)
moo.ëtere (Q001p Zonhoven),
sakkeren:
sákkere (Q001p Zonhoven)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || brommen [ZND 01 (1922)] || grommelen, mopperen || knorren, mopperen || mopperen, knorren, brommen || vloeken, foeteren, mopperen
III-1-4
|
19357 |
mopperen (tegensputteren) |
enselen:
é.nsele (Q001p Zonhoven)
|
mopperen, nors en chagrijnig tegenspreken
III-1-4
|
33538 |
morel, zure kers |
kriek:
kriek (Q001p Zonhoven)
|
zure kers
I-7
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
murgegebed (Q001p Zonhoven),
mòrəgəgəbèjət (Q001p Zonhoven),
mörge-gebed (Q001p Zonhoven)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || Morgengebed. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoeien (Q001p Zonhoven)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
mortel:
mortǝl (Q001p Zonhoven)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|