20598 |
muik |
muik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
møͅk (Q001p Zonhoven)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
33767 |
muil |
muil:
mǫlj (Q001p Zonhoven)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snø̜t˱bant (Q001p Zonhoven),
snǭǝ.t˱bā.nt (Q001p Zonhoven),
voorband:
vø̄rbant (Q001p Zonhoven)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
32549 |
muilkorf |
muilkorf:
mǭlkø̜rf (Q001p Zonhoven)
|
Gevlochten korfje dat (jonge) dieren voorgebonden krijgen om te beletten dat zij van een bepaald soort voer eten, dat zij niet mogen hebben. [N 40, 105]
II-12
|
17872 |
muilpeer |
klats in het gezicht:
klats ent xəzext (Q001p Zonhoven),
muilpeer:
moulpier (Q001p Zonhoven)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
aansteker:
ao.(ën)stiëker (Q001p Zonhoven),
insteker:
z. ook o. aansteker.
è.nstiëker (Q001p Zonhoven),
sletsje:
Ook è.nstiëkerkes (dim. mv.).
slétskes (dim. mv.) (Q001p Zonhoven)
|
**slets: muiltjes || aansteker: insteker, instapschoen, muiltje || insteker: instapschoen
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mōͅəs (Q001p Zonhoven)
|
muis
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
moͅuzn (Q001p Zonhoven),
moͅu̯zə (Q001p Zonhoven, ...
Q001p Zonhoven)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)] || muizen (ww)
III-2-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (Q001p Zonhoven),
Soldatenmuts; slaapmuts.
məts (Q001p Zonhoven),
pots:
Alpin.
pots (Q001p Zonhoven),
Verkorte vorm van kapots < Du. Kapuze.
póts (Q001p Zonhoven)
|
**pots: muts of pet zonder klep || muts || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
30091 |
muur |
muur:
m ̇uǝr (Q001p Zonhoven),
mūr (Q001p Zonhoven)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|