18921 |
nietsnut |
mens van mijn kloten:
ne mins vá m’n kloete (Q001p Zonhoven),
niksnut:
niks(j)nut (Q001p Zonhoven),
niksnutser:
niks(j)nötser (Q001p Zonhoven),
niksnutter:
niks(j)nutter (Q001p Zonhoven),
prullenman:
prullema.n (Q001p Zonhoven),
prullenpee:
prullepīē (Q001p Zonhoven),
voddenmarchand:
vóddeme(r)sjáng (Q001p Zonhoven)
|
een man van niets || nietsnut || nietsnut (scheldwoord) || prullenvent, nietswaardige kerel
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
nieuwe maan (Q001p Zonhoven)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nawjoər (Q001p Zonhoven),
noawjoar (Q001p Zonhoven),
noijoər (Q001p Zonhoven),
noujòòër (Q001p Zonhoven),
nowjoər (Q001p Zonhoven),
nieuwjaarsdag:
Ss. sub nieuwjaar.
nieuwjaarsdag (Q001p Zonhoven),
noujòòërsdao.ch (Q001p Zonhoven)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)] || [Nieuwjaarsdag]. || Nieuwjaar. || Nieuwjaar: 1. Nieuwjaar. || Nieuwjaarsdag. || Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar wensen:
noajoar wensen (Q001p Zonhoven),
Iem. gelukkig nieuwjaar wensen.
wènsə (Q001p Zonhoven)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)] || Wensen.
III-3-2
|
19010 |
nieuwsgierig |
curieus:
kerjeus (Q001p Zonhoven),
kərjéús (Q001p Zonhoven),
nieuwsgierig:
nouschīērich/nouschīērech (Q001p Zonhoven),
náwschĭĕrich (Q001p Zonhoven)
|
nieuwsgierig || nieuwsgierig, benieuwd
III-1-4
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
gaopen (Q001p Zonhoven)
|
Nieuwsgierig kijken (gapen, curieus kijken, spitsmoelen) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaap:
gao.p (Q001p Zonhoven),
gááp (Q001p Zonhoven),
nieuwsgierige aap:
nouschīērigen ao.p (Q001p Zonhoven)
|
nieuwsgierige || nieuwsgierige vrouw
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
nistṇ (Q001p Zonhoven),
niezen:
niezen (Q001p Zonhoven)
|
niezen [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
hijwortel:
hēəwortəl (Q001p Zonhoven),
ijwortel:
ejəwoͅrtəl (Q001p Zonhoven),
ewoͅrtəl (Q001p Zonhoven),
ɛəwortəl (Q001p Zonhoven),
nijnagel:
nēinagəls (Q001p Zonhoven)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || ik heb twee nijdnagels (bijwas langs de vingernagel; Fr. envie) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nageltrekker:
nǭ.gǝltrękǝr (Q001p Zonhoven),
trektang:
trektang (Q001p Zonhoven),
tręktáŋ (Q001p Zonhoven)
|
In het algemeen een tang die vooral dient om spijkers uit te trekken en metaaldraad, spijkers, dun plaatmateriaal, e.d. af te knippen. Zie ook afb. 95 en het lemma ɛnijptangɛ in wld II.11, pag. 92-93. Het woordtype vlechttang is de benaming voor een nijptang die wordt gebruikt bij het verwerken van betonijzer. Deze tang heeft kleinere bekken en langere armen dan de nijptang. Zie ook het lemma ɛbetonijzerɛ in Wld II.9, pag. 47.' [N 53, 142a-c; N 53, 143; monogr.] || In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236]
II-10, II-12
|